1e zondag van de advent: Jesaja 2,1-5; Matteüs 24,37-44
De afgelopen zondagen hebben wij het een paar keer in ons slotlied gezongen: ‘Daar kennen ze de route van de vrede, daar is een nieuwe aarde neergedaald’. Het klinkt met blijdschap op als mensen naar Jeruzalem gaan waar de wijsheid woont.
Daarover gaan ook de woorden van het visioen van Jesaja dat wij vandaag mogen horen. Er wordt het verlangen in uitgedrukt naar een God die ons de goede levensweg zal wijzen waarover wij kunnen gaan om toekomst te vinden. Die goede woorden, die wegwijzer, ontvangen wij in de Wet van Mozes, dat goede boek met alle verhalen die ons leren hoe God met mensen omgaat en hoe wij met elkaar kunnen leven in deze wereld.
Het geheim van al die woorden en verhalen is dat je die niet met je verstand moet aanhoren, want dan kunnen ze verdwijnen in de woordenvloed waarmee wij alle dagen overspoeld worden.
Nee, de woorden van de Wet moeten gezongen worden want dan
ontstaat de ‘Vreugde om de Wet’ als een kostbaar boek dat ons
leven richting geeft.
Zingen is meer dan een kwestie van schoonheid, zingen is een
verhevigde manier van spreken. In mensen die zingen komt er een
verbinding tot stand tussen hoofd en hart, in hen ontwaakt een
voelbaar verlangen naar een ander leven, zoals wij gezongen
hebben.
In het huis van de liturgie komen wij in Jeruzalem aan, toeven
wij een uur op de berg van God. Hij wordt de ‘God van Jakob’
genoemd, want wij kunnen alleen aangeraakt en geroerd worden door
een God die zijn Naam aan mensen verbonden heeft, een God die met
mensen omgaat.
Waar wij zingenderwijze de woorden over God en mensen door ons
heen laten gaan, doorbreken wij de dodende cirkelgang van de