Skip to main content

12e zondag

23 juni 2024

Voorganger

John Veldman

Job, 38, 1 + 8-11 ; Psalm 107; Marcus 4, 35-41

De storm. Daarover gaat het vandaag. Wat doet Job en wat doen de leerlingen van Jezus wanneer er zwaar weer opsteekt? Hoe staat het met hun geloof, hun vertrouwen?
Ook wij leven vandaag in een stormachtige tijd. We hoeven alleen maar te kijken naar de oorlogen, ver weg en dichtbij. Soedan, Jemen, Israël, Palestina, Rusland en Oekraïne: het raakt ons elke dag weer. Net als de klimaatcrisis, die als een donkere wolk boven ons hoofd hangt. Wereldwijd zijn er miljoenen mensen op de vlucht. Uit angst voor oorlog en geweld. Opgejaagd door milieurampen en ziektes. Om te ontsnappen aan hemeltergende armoede. De kranten staan er vol mee. De t.v. zendt er dagelijks beelden van uit. Een stormachtige tijd dus. Hoe gaan wij daarmee om?
Laten we eerst eens kijken naar hoe Job reageert. Hij is een welvarend man. Alles gaat hem voor de wind. En plots - zonder enige aanwijsbare reden - overvalt hem allerlei ellende. Hij beklaagt zich bij God. Waarom ik? Wat heb ik misdaan? Ik heb je toch altijd trouw gediend? Waarom doe jij mij dit aan?

God gaat daar niet op in. In het fragment dat we zojuist lazen, kaatst hij de bal terug. Waar was jij, Job? Ik, God, heb me uitgesloofd alle ellende te bestrijden. “Ik heb de zee tegengehouden, zodat het niet over land stormde. Ik stuurde de wolken naar de zee en die bedekten het donkere water (of zoals het in onze vertaling poëtisch gezegd wordt: Ik kleedde haar in wolken en hulde haar in windsels van morgenslierten). Ik heb bepaald tot waar de zee mocht komen”
En wat heb jij, Job, tegen al het lijden om je heen gedaan? Heb jij je in het hoekje van je eigen welvaart teruggetrokken, wachtend tot de storm overwaait. Heb je je ervoor afgesloten, je grenzen gesloten? Ieder voor zich en God voor ons allen? Dacht je dat je het allemaal aan mij over kon laten? Ik heb al die ellende ook niet gewild; geloof dát maar niet.
Er is lijden dat je overkomt, zoals ernstige ziekte. Aan de oorzaak daarvan kun je vaak niet veel doen. Maar er is ook veel ellende dat mensen andere mensen aandoen. Omdat ze uit zijn op eigen gewin, op prestige, op macht. Over de ruggen van de zwakkeren. Ze gaan letterlijk en figuurlijk over lijken. Hoe kijk je daarnaar, Job? Of heb je alleen maar oog voor lijden, nu jij zelf in de penarie zit? Kom je alleen in opstand nu het leed jou persoonlijk treft?
Je moet hier en nu zelf aan de slag. Of zoals we zojuist zongen: “Hier in dit stervend bestaan, wordt Hij voor ons geloofwaardig, worden wij mensen van God, liefde op leven en dood”.
De kritiek van God op Job is niet mals en uiteindelijk buigt Job zijn hoofd. Hij gelooft in God en erkent diens kritiek. De leerlingen op het meer van Galilea zijn nog niet zo ver. Daar vertelt Marcus over. Eerst gaat het over het dagelijkse werk van Jezus. Vóór het gedeelte dat we zojuist lazen, houdt Jezus een grote menigte allerlei gelijkenissen voor. Over de zaaier en de rotsige grond. Over de lamp onder de korenmaat. Over de kracht van het zaad. Over het mosterdzaadje, we lazen er de vorige week over. Allemaal gelijkenissen, waarbij Jezus ervan uitgaat dat ze in een agrarische samenleving begrepen worden. En aan zijn leerlingen legt hij ze nog eens extra uit ook. Zelfs het kleinste zaad kan tot iets groots uitgroeien. Als het maar op goeie grond valt. En als je maar meewerkt aan het ontkiemen en groeien ervan. Je moet de aarde wél blijven bewerken. Maar dan mag je er ook op vertrouwen dat het goed komt.
Als hij zo een tijd aan het werk is geweest, wil Jezus even rust. Hij vraagt hem naar de overkant van het meer te varen. Zelf gaat hij op het achterdek liggen slapen. En tijdens die overtocht komt er een zwaar onweer. Hij blijft gewoon doorslapen. Zijn leerlingen staan
doodsangsten uit. Uiteindelijk maken ze hem wakker. Jezus bezweert het onweer. En hij vraagt zijn leerlingen of zij na zijn uitleg van de parabels nog steeds geen vertrouwen in hem hebben. Zijn liefdeswerk kan bergen verzetten en dus ook stormen bedwingen. Ze moeten hem gewoon in dat spoor volgen. Wees niet bang, houd vol, breng mijn ‘wetten der liefde’ in praktijk. Dan komt het ooit goed.
Als ze aan de andere kant zijn aangekomen, gaat Jezus verder met zijn werk. Hij komt een man tegen die bezeten is van demonen. Deze veroorzaken stormen in zijn hoofd Vandaag de dag zou je misschien zeggen dat hij vol zit met allerlei vooroordelen, met complot-denken en omvolkingstheorieën. De tegenwoordige demonen zorgen voor grote onrust in menig hoofd: ze ontkennen de feiten en hebben het over nepnieuws. We horen het steeds vaker, het lijkt niet op te houden. Paus Franciscus waarschuwt voor de globalisering van dit soort onverschilligheid
Ik heb als directeur van de Nederlandse Missieraad veel in Afrika gereisd. En daar heel veel aidsprojecten bezocht. Wat mij vooral opviel was dat mensen de feiten niet onder ogen durfden te zien. De vooroordelen waren bijna nog deprimerender dan de aids-pandemie zelf. Je kunt misschien weinig doen. Maar het minste is toch in ieder geval je kop niet in het zand steken. Niet weglopen. De vooroordelen bestrijden. Bij al die projecten waren er mensen die dit met eindeloos geduld bleven doen. Het lichaam van Christus lijdt aan aids, vertelden ze me dan: het zal verrijzen. En dat was weer bemoedigend.
Daarom spreekt het gedicht van dominee Martin Niemöller uit de tijd van de Tweede Wereldoorlog mij ook enorm aan. Hij schreef:
“Toen de nazi's de communisten arresteerden, heb ik gezwegen;
ik was immers geen communist.
Toen ze de sociaaldemocraten gevangenzetten, heb ik gezwegen;
ik was immers geen sociaaldemocraat.
Toen ze de vakbondsleden kwamen halen, heb ik niet geprotesteerd;
ik was immers geen vakbondslid.
Toen ze de Joden opsloten, heb ik niet geprotesteerd;
ik was immers geen Jood.
Toen ze mij kwamen halen
was er niemand meer, die nog protesteren kon”.
Wees niet bang! Het komt volgens zeggen 366 keer in de Bijbel voor; dus ook nog een keer voor een mogelijk schrikkeljaar. Wees niet bang. Of, zoals we straks zullen zingen in het lied van Henk Jongerius:
“Je moet de zee doorgaan, je eigen kracht herwinnen,
De liefde zal het winnen en nooit verloren gaan.”
Daar zeg ik amen op: dat het zo moge zijn.